Brief aan meneer De Wit (1)

27 december 2009

Beste meneer De Wit,

na mijn bezoek aan u afgelopen dinsdag had ik flink iets te verteren.
Daags hierna liet mijn lijf weten me even niet meer te willen overeind houden. Ik heb de Kerst op bed bij de bij u bekende vrienden doorgebracht, met een flinke dosis morfine van de huisartsenpost tegen de enorme rugpijn en verkramping. Van werken kwam niets terecht, van slapen des te meer.

Nu sta ik weer voorzichtig op de benen.
In de tussentijd had ik ook veel tijd om na te denken.

Wat is dat met mij en het vertrouwen in mensen?
Ik besef dat dit heikele punt in golven in onze gesprekken terugkomt.

1
In mijn schemerbestaan van de laatste dagen ging ik na hoe het met mijn vertrouwen in mijn ouders gesteld was.
Dat mijn moeder zich klakkeloos aan de eisen van haar omgeving aanpaste en niet vóór mij ging staan als het nodig was: dat is een gegeven, en dat heb ik in vele therapeutische gesprekken met bitterheid moeten inzien. ALS ik al het naïeve vertrouwen van een baby in haar had, dan is dat al in mijn eerste levensjaar grondig beschaamd. Ik diende haar reputatie te versterken, dat was de eis.

Ik herinner me als de dag van vandaag een droom van een paar jaren geleden. Deze verbeeldt indringend het verband tussen haar wiebele geestesgesteldheid en mijn ziekwording in mijn eerste levensjaar.
Dat ik van haar niets kon verwachten drong vanaf mijn puberjaren tot me door.
Maar natuurlijk heb ik ernaar gehunkerd dat ze me zou bevestigen in mijn leven, mij met vertrouwen het levenspad opsturen en begeleiden. Dat verlangen is een geleidelijke dood van ontgoocheling gestorven.

Met mijn vader was het anders. Een daadkrachtige man was hij, geestig en fantasierijk (behalve Pruisisch……….). Ik botste met hem op een aantal fronten. En dat was vooral aan de hand bij zaken die met gevoel of gevoelige kwesties te maken hadden. Enerzijds was ik (of ben ik ?!?) een zeer gevoelig mens, en ik kon nogal heftig de diepte van mijn gevoelens uiten. Maar anderzijds stelde ik ook vragen over andermans gevoelens en motieven. En beide, die gevoelens en die vragen, waren beslist niet welkom.

Dat was dus een paradoxale situatie:  een sterke vader waarin ik eerst alle vertrouwen had als het om bescherming en waardering ging, maar die me met die Pruisische drogredenering (aanstellerij) het bestaansrecht van mijn gevoelens en mijn vragen afsneed, keer op keer. Zijn sarcasme en cynisme over gevoelige zaken staan in mijn geheugen geëtst.
Het is feitelijk nooit echt goed gekomen, zij het dat in de laatste jaren van zijn leven een zekere mildheid over hem en ook in onze relatie is gekomen. Maar nog op zijn doodsbed heeft hij het weer geflikt om mij in de kou te laten staan.

EEN grote worsteling heb ik laat gewonnen: tijdens mijn studie theologie & levensbeschouwing heb ik ferm afgerekend met zijn positivistische levensvisie. Ik heb ruimte geschapen voor mijn eigen spiritualiteit.

Al met al besef ik nu: ik heb geleerd om altijd onder (groot) voorbehoud te vertrouwen of eigenlijk vooral te wantrouwen, en ik kan niet anders. Maar ik besef nu ook dat deze giftige draad mijn diepste levensvreugde wurgt.

2
Hoe zou het dan kunnen gebeuren dat ik een volstrekt vreemde (en dat bent u voor mij) zou gaan vertrouwen?

Niet in de alleruiterste kringen van mijn voorstellingsvermogen was er in december 2008 ook maar een flard van het idee geherbergd dat ik u meer dan de voor de behandeling hoogstnodige informatie zou geven. Niet omdat ik u met opzet gegevens wilde onthouden. Niet omdat ik niet bereid was te investeren, te werken. Niet omdat dat ik u incompetent achtte (hoewel ik op dat punt gereserveerd was, na sommige ervaringen met sommige collegae binnen uw vakgebied).

Nee, ik had geen besef van de betekenis ervan dat ik aan de basis niemand vertrouw. Dat was een vast gecementeerde en diep onbewuste normaliteit.

Maar er schenen ineens onverwacht en fel een paar richtingwijzende sterren, op momenten waarin ik met veel pijn en moeite wezenlijke dingen kon prijsgeven. Ergens in de lente hoorde ik mezelf tot mijn eigen mateloze verwondering zeggen dat ik u vertrouw. En dun als het ijs op dat moment was vreesde ik voor onmiddellijke afstraffing.
Dezer dagen speelde dit weer, zeer expliciet. Ook nu: de angst voor afstraffing voor wat ik van mezelf prijsgeef zit nog steeds diep. Angst voor manipulatie, ontkenning, spot, minachting, verraad…………….

Ben ik u stukje bij beetje aan het uitproberen? Wil ik (met ingehouden adem) weten wanneer u WEL over mij oordeelt? Zoek ik (met omhoog getrokken schouders) de grens op van wat volgens u normaal is, wat binnen uw professionele kaders past en wat niet en waar ik me vervolgens aan dien te committeren wil ik mogen blijven?

Een kiemend vermoeden in deze dagen op weg naar het nieuwe jaar:
zou het kunnen zijn dat ik voorzichtig leer u te vertrouwen en dat ik hieraan gezond word?

Een groet,
mw.AVanderLucht

Winkelwagen
Scroll naar boven