Het klooster

Een grote stad. Midden in de nacht rijd ik door de krochten van wijken. Ik zie dat de straten met diepzwarte kinderkopjes gepleisterd zijn. Het regent. Het felle licht van de witte straatverlichting glinstert op de natte zwarte stenen. 
Geen mens, geen levend wezen, geen voorwerp is te zien. De straat is volkomen uitgestorven.

Ineens ben ik met mijn rijtuig in smalle steegjes verzeild geraakt. Hoe langer ik rijd, hoe nauwer zij worden. Vaag zie ik borden staan die een doodlopende weg aanduiden.
De harde zwarte kinderkopjes zijn in zachte witte ondergrond veranderd. Langzaam glijd ik door de smalle gangen van een huis. De vloeren zijn met maagdelijk witte gestikte en gewatteerde zijde gestoffeerd. Aan weerskanten liggen vele kamerdeuren.
Hoe ben ik met mijn voertuig hier gekomen? En wat wil ik hier? 
Mij besluipt het gevoel dat ik in een klooster verzeild ben geraakt.

In een witte kantoorachtige kamer raak ik in contact met een wit geklede figuur. Zij wijst mij dat ik voor wat ik zoek in de kapel moet zijn.
In vredes naam: wat zoek ik hier in een kapel?

Aan de buitenkant van de zijdeur naar de kapel blijf ik staan. De viering is al begonnen, ik hoor het. Ik ben te laat.
Toch druk ik zo geruisloos als ik kan de deurkruk naar beneden. Langzaam zet ik de deur op een kier.

In het midden van de donkere ruimte zit een jonge non, gekleed in een wit habijt, nonchalant op een kruk. Zij houdt een microfoon in haar hand en spreekt haar gehoor levendig en enthousiast toe.
Als ik in de deuropening sta, keert zij zich naar mij toe en heet mij opgewekt welkom.
Zij wuift mij naar een plek in de eerste rij van de banken die in een grote ronde kring opgesteld staan.

Aarzelend en voorzichtig neem ik tussen de andere jonge nonnen plaats.
Hier voel ik mij welkom.
Dan begin ik te vertellen.
Dit is de reden voor mijn aanwezigheid.

31 januari 2016

Een vreemde vogel

Ik ben in een huis, op de begane grond. Het huis is donker, de woonkamers groot, met een donkerrode vloerbedekking. Ik wil iets veranderen in de kamer, en op dat moment ontdek ik dat aan de andere kant van de grote tafel die dwars door de kamer loopt nog iemand staat te ruimen. We kijken elkaar uit de ooghoek aan, maar maken geen contact.

De kamer blijft in tweeën gedeeld.

Op een gegeven moment merk ik iets vreemds op. Ruikt er iets? Hoor ik iets? Halverwege de kamer, langs de lijn van de tafel, is een splitlevel. Onder aan de hoge trede, in het donker gehuld, lijkt iets te liggen. Als ik weer kijk blijkt dat een zwarte vogel te zijn, nauwelijks zichtbaar, poten naar boven. O, dood, denk ik, wat jammer! Hij ruikt al.

Als ik weer kijk beweegt de vogel. O, nog een kans!

Als de wiedeweerga hol ik naar her raam, zet het op een kier.
De vogel verheft zich, en met een enorme energie waar ik enigszins bang van word perst hij zich door de spleet in het kozijn. Geen houden meer aan.

Ik loop door de voordeur naar buiten om te kijken. De zwarte vogel (lijkt nu op een vrouwtjesmerel) schudt zich, kijkt van het huis af de wereld in en zet iets wankelend haar poten in gang. Zij lijkt nu op een vreemde kruising tussen een merel en een eend, met een grote kop, vastberaden oogopslag en een grote, brede snavel, gemaakt om te scheppen. Ze heeft een antracietkleurig vederkleed, met donkere gekleurde strepen.

Weg is ze……………………. merkwaardige vogel.

8 maart 2009

Winkelwagen
Scroll naar boven