Brief waarvan ik wou dat die fictie was

27 december 2018

Beste vriend/in, onbekend wezen ergens in de kosmos,

ik schrijf een brief aan jou, een brief waarvan ik wou dat de inhoud fictie was, spitsvondig geformuleerd.
Quod non. Dit is geen fictie.


Moet je je voorstellen:
gaat een vrouw naar een man en zegt: ‘Je mag even met je apparatuur met mijn hoofd aan de gang gaan.’ En laat me verder met rust, denkt ze bij zichzelf.

Tien jaar later gaat ze nog steeds wekelijks op reis naar die man aan de landsgrens. Ze praat en ze zwijgt en ze doet. Die man kent ze verder niet. Ja, soms moet ze naar een ander oord komen omdat die man een bedrijvige meneer is. Maar verder is die man een black box of een wit doek. Het is maar wat meer tot jouw verbeelding spreekt….

In die tijd wordt de vrouw gedwongen een compleet dubbelleven te leiden: eentje dat finaal afgebroken moet worden en tegelijk eentje dat scratch opgebouwd moet worden. Je kunt je niet voorstellen welke hoeveelheid zielenbagger en lava, schroot en modder, pus en wanhoop deze levenswrijving oplevert.
Week in week uit moet de vrouw in de rotte, troebele vijver van giftige gevoelens vissen. Elk detail, gewelddadig, smerig, ijzingwekkend, angstaanjagend, moet ze daar uitstallen, bekijken en bevoelen.
Herhaling stapelt zich op herhaling, botsing op botsing, ontzetting op ontzetting, wanhoop op wanhoop. De man is gelaten. De man blijft gelaten.

De vrouw raakt alles kwijt. Vóór alles andere het geloof in de goedheid van mensen raakt zij kwijt, met gewichtige redenen.
Ze wil uit deze waanzin stappen. Waaraan is zij begonnen? Maar uitstappen kan zij niet. Dit zou onherroepelijk haar dood tot gevolg hebben.

Elke week weer is zij bang voor de dag waarop ze naar die man van het witte doek moet reizen. Ze heeft niemand anders meer dan die man. Gelaten lokt hij van alles bij haar uit, elke keer iets nieuws. Dat zaadje woekert dan de hele week als een gretig onkruid door haar ziel totdat een nieuwe dosis volgt.
De tijd leert dat er een ruime schare anderen is die gif in de vrouw infiltreert. De man jongleert kunstig met zijn mengsels tegengif. De vrouw moet overgeven.

Als monumentale aardkorsten schuren de twee levens in tergend langzaam tempo langs elkaar heen. Elk medeleven van andere mensen wordt onder de bevende vernieling bedolven. De vrouw kan de angst van de anderen al van een verre afstand ruiken. En toch moet zij leren om zichzelf uit te drukken, wat die anderen ook zeggen of doen. Zegt de man.

Met nietsontziende doodsverachting ontmantelt de vrouw de tikkende tijdbom van haar oude leven. Met de moed der wanhoop knutselt zij wiebele vouwbootjes voor de tocht over de Styx naar een nieuw leven. Als een mantra stelt de man dit in het vooruitzicht. Na een aantal jaren voegt hij zijn gezellin aan de zijde van de vrouw toe. Vanaf nu moet zij het onbekende pad van haar dubbelleven door twee elkaar steeds weer kruisende sporen van wegwijzers zien te ontdekken.
Onvermoeibaar jakkert de vrouw dag en nacht door, oververmoeid.

Anderen willen haar maar al te graag met haar zichtbare en klinkende successen fêteren. Voor de vrouw is dit een goedkoop geschenk van koud blinkend klatergoud.

In een eindeloze stroom eenrichting-intimiteit ontleedt de vrouw de eeuwenoude hoekstenen van haar bestaan. (Meneer, ik spreek u zelden tegen. Maar uw geestige metafoor van de mono-intimiteit die niet zou bestaan, loopt mank.)
Gestaag wordt haar nieuwe leven in haar hersengolven getuned. Week na week, maand na maand, jaar na jaar.
Toen anderen nog vragen stelden, vroeg een enkeling eens vol ontzetting aan de vrouw: “Aan welke charlatan heb jij je overgeleverd?”

Op leven en dood is de vrouw gedoemd om de man van het witte doek op zijn woorden en zijn daden te geloven. Een fundamenteel eenzijdige en nauwelijks vrijwillige verbintenis moet het vertrouwen van de vrouw in wederkerigheid en de vrije wil inplanten.

Onverbrekelijk is de schichtig in kleur changerende levensangst haar vaste partner.


Beste onbekende vriend/in, dit schrijf ik aan jou over mijn leven. Ik dank jou voor jouw stilzwijgende, geduldige en van elk oordeel gespeende luisteren.

Een groet,
mw.AVanderLucht

Brief aan Naëma (2)

6 februari 2018

Dag  Naëma,

jouw vraag of WE ook lachen op onze reis (zo noemt meneer De Wit het geheel) heeft mij geraakt. En nu denk ik hierover na.

Gebrek aan humor was één van de verwijten die mij steevast in familiekring werden gemaakt. Je weet wel: waar iemand in gezelschap als een acrobaat opzichtig en behendig zijn lul rondslingert of als een varken een scheet laat, die vervolgens met een aansteker affakkelt en van iedereen eist dat die dan lacht. Wee je gebeenten als je dat niet doet!
Zo, de toon is gezet.

Mijn hele leven lang was ik gedwongen om om andermans zogenaamde humor te lachen.
Het lachen verging mij toen de vulkaan van mijn geschiedenis uitbarstte en ik met schaamrood op mijn kaken ontdekte waarom, waarover en met wie ik had moeten lachen. Dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven.

Natuurlijk kijk ik wat meneer De Wit zo doet, voor wat betreft lichaamstaal en mimiek. Standaard heeft hij een neutrale gezichtsuitdrukking. Dat is verraderlijk, want hij gooit onophoudelijk willekeurig en onverhoeds bommetjes om mij uit mijn vastgeroest evenwicht te brengen. Als hij ter lering en vermaak toneel speelt, kan ik als toeschouwer van dit spektakel op de eerste rang meemaken welke rol hij vertolkt. Ook belieft hij regelmatig, als ik uitgespuwd en tot niets meer in staat ben, met een stentorstem te preken en zo zijn boodschap uit te dragen. Gemeen, een cliënte met haar eigen wapens te slaan. Bij het verstrekken van terzake doende informatie (want ja, het is niet de bedoeling dat ik langdurig de kluts kwijtraak) heeft hij de allure van een neanderthaler.

Maar soms, heel soms, glijdt een nauwelijks zichtbare glimlach over zijn gezicht. De mondhoeken gaan NET iets omhoog, een fractie van een seconde twinkelen zijn ogen. Dan zakken de mondhoeken snel weer terug in de neutrale positie.
Maar hij weet dat er voor mij niets te lachen valt. Zijn glimlach leg ik onmiddellijk naast mij neer.

En toch: soms glimlach ik schuchter op mijn beurt als ik ter plekke merk welk middel hij inzet om zijn doel – ons doel – mijn doel te bereiken. Hè, ik heb je door!
Zelf zegt hij trouwens dat zijn doen en laten zo lijken alsof hij niet empathisch is. Dat kan ik dan weer plaatsen.
Tja, als je elkaar zo lang kent…….

Zolang het om het algemene, het gemeenschappelijke en anderen gaat, kan ik prima lachen. Op de glijdende schaal van oprechte schaterlach tot bijna tandenknarsend sociaal wenselijke fratse, pardon pose. Bijna.
Ik lach niet als het om mijzelf gaat. Vijf en vijftig jaren eisen alle zelfrespect en -compassie op. Dit potje mag nooit opraken.

Een vederlichte groet,
mw.AVanderLucht

Brief aan mevrouw H.

26 augustus 2017

Beste mevrouw H.,

als afsluiting van onze gesprekken in deze periode wil ik u iets geestigs vertellen.
Nadat ik gisteren het pand van de instelling had verlaten ging ik linea recta naar de discounter om de hoek. Dat doe ik meestal. Het is een manier om als cliënte te ont-rollen: een lekker broodje met pitjes, vers sap en een stukje kaas voor op weg naar huis.

In gedachte verzonken stond ik bij de kassa en telde mijn geld terwijl de caissière mijn boodschappen scande.
Toen zij klaar was keek zij op. Ineens riep zij met verrassing in haar stem:
“Oh wat mooi!” en wees op mijn ketting. En zij herhaalde dit op nog hogere toon.
Even verrast antwoordde ik:
“Ja, die heb ik zelf gemaakt, ik ben kunstenaar (!)”.
“Ja, dat dacht ik al”, reageerde zij.

In een split second dacht ik: ‘Ik geef haar een visitekaartje’.
Maar mijn handen deden iets anders. Die telden munten af en gaven haar het geld.
Een caissière bij de discounter: die heeft waarschijnlijk niet de portemonnee voor zo iets. Ik wilde haar deze verlegenheid besparen.

Zo kreeg ons gesprek nog een verrassend vervolg.

Met vriendelijke  groet,
mw.AVanderLucht

Brief aan Naëma (1)

20 april 2016

Dag Naëma,

ik heb de behoefte om een paar dingen op te schrijven.
Jij volgt mijn weg nu al meerdere jaren. Het is natuurlijk, lijkt mij, dat je als collega ook vanaf de zijlijn naar de werkwijze van meneer De Wit als mijn bijzondere her-opvoeder kijkt. Ik noem die absurde situatie soms “mijn goelag”.

Hier wil ik één van de fundamentele pijlers van de werkwijze van meneer De Wit benoemen. En dat doe ik omdat ik wil nagaan of deze kwestie wellicht tussen jou en mij speelt.

Meneer de Wit dirigeert mij doorlopend om alles wat ik wil weten meteen en rechtstreeks te vragen. Wat ik wil weten komt voort uit mijn intuïtie. Met andere woorden: geen beduchte eindeloze omzwervingen of bevreesde zelfcensuur, zoals ik thuis onder dwang ingeprent had gekregen.
Alleen als ik rechtstreeks vraag kom ik te weten wat een ander denkt en vindt zonder dat dit afbreuk doet aan wat ik zelf denken voel.

Deze medaille kun je omkeren. Wat ik niet zeg of vraag bestaat niet. Alleen wat ik uitspreek is in de betekenisvolle werkelijkheid aanwezig.
Dit is een lange leerweg voor mij.

En dit betekent voor mij in onze vriendschap: ik wil geen ondergronds en oneigenlijk beroep op jou doen. Ik wil geen verborgen vraag stellen. Mijn hulp ligt fundamenteel bij iemand anders, zoals ik al schreef.
Onze vriendschap als twee op elkaar betrokken mensenkinderen is mij zeer veel waard.
Ik zou wensen dat dit voor klare lucht tussen jou en mij zorgt. En ik wil graag weten hoe dit voor jou ligt.

Er is nog iets anders dat een spotlight op de werkwijze van meneer De Wit werpt. Ik vertel het omdat ik het op het moment met bijna niemand kan delen, zo prematuur en precair als ik het vooralsnog vind.

Onlangs schreef ik terloops in een brief aan jou dat meneer De Wit mij met regelmaat op exposure stuurt om mijn zakelijke kant uit te bouwen. Alsof ik hiermee de geesten leven had ingeblazen……

Verleden week nam ik (zoals vaker) weer eens mijn laatste werk mee naar mijn wekelijks uurtje. Hiermee volgt meneer De Wit al lang mijn ontwikkeling als kunstenaarskind en tegelijk de werking van zijn hulp.

Nu moet je weten: kort geleden is zijn bedrijf van twee kleinere perifere woonlocaties naar een groot bedrijfspand in het centrum van het zuidelijke grensstadje verhuisd. Indrukwekkend, de instelling waaraan hij bouwt.

Ik breidde dus het aquareldoek voor hem uit en vertelde over de ins en outs van de ontstaansgeschiedenis.
Toen vroeg hij rechtstreeks (o ja, ook hij doet het!) of ik doeken voor hem wilde maken.
Een echte grote bedrijfsopdracht.
Ja, zei hij, hij vindt mooi wat ik maak.

Ik was compleet ontredderd. Sindsdien probeer ik mij tot deze vraag te verhouden. Er gaan duizend dingen door mij heen.
Meneer de Wit is deze week afwezig omdat zijn moeder is overleden.  Ik heb dus nog een week om op verhaal te komen.
De vraag heeft mij wel tot een nieuw werk voor presentatiedoelen aangezet. Ik zal het aanstaande zaterdag meenemen, voor bij een kopje koffie.

Zo zijn de dingen op het ogenblik.

Hartelijke groeten,
mw.AVanderLucht

Brief aan het Mysterie (3)

Mysterie,

over werken en banen wil ik het hebben.

Er zijn dingen die zich niet voor poëzie lenen. Dingen die zo min mogelijk bandbreedte voor interpretatie vereisen. Die geen raadsels of verdichting verdragen.
Dat zijn dingen die in zichzelf al ingewikkeld genoeg zijn en dringend om verheldering, om verduidelijking, om aanscherping vragen. Ontsluiering door woorden. Proza dus.
Mysterie, het is wel een stuk aan jou. Alle tekst die mijn waarheid onthult is van, door en voor jou.

Laat ik beginnen.
Mijn eerste baantjes, vakantiewerk, vervulde ik zorgvuldig. Tomaten plukken, violen spenen, poetsen, schoenen verkopen. Of ik niet hogerop in het filiaal wilde klimmen, werd gevraagd. Nee, dank je wel, dat wilde ik niet.
In mijn studententijd bediende ik in een Café (op zijn Duits, wel te verstaan: opulente taart met veel koffie, verfijnde bonbons en ijs met ongezoete slagroom) en verkocht ik en gros kantoormateriaal aan advocaten. Hm, met de bazen van deze zaken kreeg ik het aan de stok. Ik zag te veel en ik zei te veel hierover. Dat werd niet gewaardeerd. Ook bij het goudverwerkingsbedrijf schuurde ik tegen de directie aan. Er liep een dobermann door het pand, zo deed de baas zijn gezag gelden. De pijlsnel rennende hond beet een jonge collega in haar neus. Niemand zei iets hiervan. Ja, ik wel. Bijna. Ik durfde niet meer.

Ik begreep dit allemaal niet maar leerde tegen wil en dank met gesloten mond door te werken. Terwijl ik in de boekhouding naar Pfennigen zocht om de balans volmaakt kloppend te maken, dacht ik: ik heb geen zin om andermans creativiteit te administreren.
Ik was toen 23 jaar oud. Mysterie, deze gedachte was raak. Alleen ik wist het niet.

Later, toen ik in de muziek- en kerkenwereld werkte, moest ik alle zeilen bijzetten om met de predikant door één deur te kunnen gaan. Dat heb ik lang volgehouden, zeer lang.

Mysterie, hier spring ik voor even uit de boot van het historisch overzicht, en je zult merken waarom ik deze duik neem. Met die predikant en mij, daar was namelijk iets mee. Iets meer dan dat ik voor mijn werk zo onzalig afhankelijk van hem was. En ik duik meteen nog weer één regio dieper onder water, Mysterie: ik herinner mij nog als de dag van gisteren dat ik dit dilemma eens uitvoerig aan één van de vroege collega’s van meneer De Wit voorlegde. Tja, zo is dat nou eenmaal, zei die collega, haalde ongeïnteresseerd zijn schouders op en ging door met het zaakje waarvoor ik volgens het intakedossier bij hem zat. Niet hiervoor. Ik bleef met het dilemma zitten. Zo trok ook de wrange professionele eenkennigheid al vroeg sporen in mijn leven.

Ik stijg weer één laag op uit de diepten van de oceaan.
Terug naar de predikant. Het was waar: zonder zijn voorzet kon ik niets beginnen. Maar met hem overleggen was een kwelling. Dan weer belde ik ongelegen of te lang van tevoren, of hij was met iets belangrijks bezig of had geen tijd en ga zo door. Ik liep op mijn tenen. 
Ondertussen zat ik qualitate qua jaar in jaar uit in de diensten waarin hij voorging, een alom gerespecteerd kopstuk van eigentijdse theologie. Ik luisterde goed en scherpte zo mijn vage en ondergrondse ideeën over wat het leven met jou, Mysterie, zou kunnen uitmaken. Later zou ik tegen mensen zeggen dat ik aan hem schatplichtig was. Eerlijkheid is ook een deugd.

Maar ja, mensen hebben zo hun talenten en hun tekortkomingen. Zo belezen, intellectueel hoogstaand en retorisch begaafd als hij was, hij was ook een tikje jaloers. Op mij en wat ik kon. Welbespraakt legde hij mij uit waarin ik in het mensenwerk tekort schoot.
Het heeft lang geduurd voordat ik het vage gevoel ruimte kon geven dat hier vooral iets NIET gezegd werd.

Mysterie, wij zijn mensen hier op aard. Dit zijn verleden tijden. Er is niets meer om nog te twisten, er is geen openstaande rekening meer. Dit hoofdstuk kan gevaarloos weer ingepakt en in de goed bewaakte kluis met herinneringen teruggelegd worden.

Ik duik uit de diepten van de troebele wateren op en pak boven NN de draad van het werk en de banen weer op.

Doen wat mij opgedragen werd en verder mijn mond houden: dat was voor mij moeilijk, maar ik leerde met vallen en opstaan om mij te schikken. Ik voelde de realiteit maar onderkende de structuur van het innerlijke conflict niet.

In het onderwijs waren het tropenjaren. Een mystica die met pubertaire handelaren in wording optrekt: dat was ploeteren. Maar ik zaaide in permanente zelfuitvinding, en op het laatst oogstte ik bij hen waarachtig een soort respect. Tegen het politiek correcte en beleidsmatige stroomlijnen van curricula door de directie echter was ik niet opgewassen. Exit.
Het werk in de zorg (ik had ten minste het vak gevonden waarin ik wilde werken) borg in zichzelf een open ruimte. Enerzijds was er nauwelijks beleid en kon ik mijn goddelijke gang gaan. Anderzijds werd het niet gewaardeerd als ik beleid wilde formuleren. Dat kwam mij op de enige kritische kanttekening in mijn personeelsdossier te staan: ik paste toch niet helemaal in deze setting.
Dat was de stand van zaken vóór de komst van het nieuwe management. Hoe dit naderhand is afgelopen, is bekend.
Hetzelfde geldt voor de geloofsgemeenschap die mijn inmiddels goed onderbouwde zelfstandigheid niet op prijs stelde.
Het verschil ligt in het feit dat het probleem inmiddels aan het oppervlak dreef. Nee, ik kan beter zeggen: in de zenuwen vuurde. Ook hoe dit zo kwam, is bekend.

De sollicitaties waarin ik (los van de diplomakwestie) het gevoel kreeg te zwaar voor de functie te zijn en de banen dus ook niet kreeg: zij zijn legio.
Er was één uitzondering in deze eindeloze reeks: wegens mijn opvallende benadering werd ik door een studentenpredikante in het land voor haar zwangerschapsvervanging gevraagd. Zie daar! In theorie kan het kan dus gebeuren.

En nu?
Een mens moet aan de kassa van de supermarkt haar brood en water kunnen betalen. Het dilemma is dat ik omwille van het beleg ervoor kan kiezen om de rol van de Befehlsempfänger  te vervullen en vroeg of laat ongelukkig te worden. Het zou misschien te leren zijn om die houding voldoende te etaleren. Ik weet waar ik die vaardigheid zou kunnen slijpen. Maar mijn ongeluk zou voorgeprogrammeerd zijn.

De mens leeft niet van brood alleen. Mysterie, dat is één van jouw eeuwig geldende wijsheden die wij mensen steeds weer opnieuw moeten oppoetsen.
Onder de laag van de patina komt dan te voorschijn dat ik beter zelf kan sturen. De stap hiervoor waarvan ik de oorsprong en de impact destijds niet begreep, had ik al jaren geleden gezet. Onlangs vond ik in de diepten van de computer een map met foto’s van het grootse feest ter gelegenheid van de oprichting van mijn praktijk.
Echter onder haar bestaan lag van meet af aan een gevoel van ambivalentie.
Daaraan wil ik iets doen. Ik wil het gevoel van wurgende noodgedwongenheid, stuntelend hobbyisme en aandoenlijke naïviteit kwijt raken.
Ja, en hoe constructief beraad tussen de personeelsunie van directeur en uitvoerend kader in het geval van zelfbestuur balanceert, is tegenwoordig in ontwikkeling. Wordt vervolgd……

Als alles wat zich in de afgelopen jaren in mijn leven voltrokken heeft, zinvol wil zijn (ik zou toch proberen gelukkig te worden?), heb ik dan echt een keuze? Of is dat alleen een retorische vraag?

En, Mysterie, alle gekheid op een stokje:
de baas die aan mij vraagt of ik voor hem of haar wil komen werken, die moet ik nog tegenkomen. Als ik zo iemand toch onverwacht en ongemerkt tegen het goddelijke lijf loop, wil je dan diens aureool witgeel laten stralen?  Het zou zonde zijn als ik dit zou missen……….

Zeer recent had ik ten overstaan van meneer De Wit gezegd dat ik meer zou proberen de echte dingen bij naam te noemen. Daarom sluit ik af met gedachten over de diplomakwestie.
Mysterie, als wereldse bestuurders mij via hun grondpersoneel lieten weten dat ik niet de vereiste kwaliteitspapieren voor het werk in jouw invloedsferen had deed mij dat pijn, keer op keer. Nu weet ik dat mij niets zou beletten om naar een Alma Mater te stappen om dat opgerolde kwaliteitspapier na te streven. 
Maar de vraag is of ik mij met een dergelijke inspanning een plezier zou doen. Ik zou hiermee vooral aan het schijnargument van de bestuurders beantwoorden. De baan zou ik alsnog niet krijgen.
Echter voor de accordering van mijn hoogstpersoonlijke eigen directie en de doorontwikkeling van mijn uitvoerend werk heb ik dat kwaliteitspapier niet dwingend nodig.
Hoe zit het dan met mijn zelfrespect?

Mysterie, ik laat het nu open.

Een groet,
mw.AVanderLucht

17 september 2014

Brief aan meester de advocaat

27 april 2014

Geachte meester de advocaat,

ik kom bij u met een eenvoudig verzoek.
Ik vraag aan u om een brief aan een rechtbank te sturen. Misschien kan ik die brief ook zelf wel schrijven, en u kijkt er nog even overheen, met uw scherpe vakverstand. Zo werkten uw jonge collegae bij de verzekering ook.
Oh, hoe ik bij die jonge collegae bij de verzekering kwam, vraagt u?
Ja, dat is een lang verhaal.

Terug naar die brief. Ik denk niet dat die lang moet zijn. Er moet alleen in staan dat ik een integer mens ben, en dat de rechter dat aan iedereen in mijn kring kan vragen. Aan iedereen. Hij zal niemand treffen die dat ontkent.
O, zo werkt een rechter niet, zegt u? Die doet het niet als PowNed? Die leest stukken? Nu ja, met stukken kan ik u dienen. Ik heb eindeloos veel stukken.
Hoe dat zo komt, vraagt u?
Dat is een lang verhaal.

Weer terug naar die brief. Ja, ik ben integer, en misschien meer dan de rechter kan bevatten. Nee ik bedoel niet de rechter aan wie ik u vraag deze brief te schrijven. Ik bedoel de rechter van het vonnis dat ik u heb toegestuurd. Ja, over integriteit gesproken, die was het nou net niet, integer. Ik dacht zo bij mijzelf: hoe moet je iets bij een ander herkennen dat je zelf niet bent? Of misschien was die rechter zo in de war van mij dat hij dat vonnis zo…..
Hoe dat zo komt dat mensen van mij in de war raken, vraagt u? Ja, dat is een goede vraag, ondubbelzinnig. Dat komt omdat ik een bijzonder talent heb. Dat weet ik sinds een tijd. Dat aan u uit te leggen is een lang verhaal, te lang om nu te vertellen.
Ik dwaal al weer af.

De brief dus. Ja, over integriteit moet die gaan, of liever gezegd over goede bedoelingen. En dan komt het vanzelf dat er ook over slechte bedoelingen gesproken moet worden. Ja, ik had het goede voor. Voor het eerst in mijn leven had ik het goede met mijzelf voor. Geheel en al integer, dat wel, om u op het juiste spoor te houden.  En dat was een nieuwigheid voor mij, Want ja, hoe houd je vast aan je goede bedoelingen als anderen het slecht met je bedoelen? Dat is zo iets waar ik geen kaas van had gegeten, en ik had eindeloos veel steun- en stutwerk van anderen nodig om niet om te vallen.
O, neemt u mij niet kwalijk, dat is geen advocatentaal.
Maar goed, daar gaat dat hele geval over. En dat was waar die rechter zijn neus voor ophaalde.

Nu kom ik op iets dat ik misschien maar beter niet kan zeggen.  Ik kom eigenlijk bij u om te voorkomen dat ik tot moordenares word. Op die rechter ben ik zo buitengerechtelijk kwaad, zo explosief kokend witgloeiend buitenaards kwaad, omdat die mij openlijk een leugenares heeft genoemd en aan de schandpaal heeft genageld. In de naam van de koning heeft hij op papier gezet dat ik…..de koning zou de mond van die rechter moeten verschroeien. Wat doen vorsten in andere culturen als dorpsoudsten liegen, zich laten omkopen en hun eigenbelang najagen?
Maar ik heb moeten leren dat het in onze contreien niet zo werkt. Het werkt zo dat ik netjes volgens de regels door een bevoegde deskundige moet laten opschrijven dat de rechter toch in zijn grote wijsheid het een en ander over het hoofd heeft gezien, oververmoeid als hij was.  Vandaar dat ik bij u kom. Ik wil niet tot moordenares worden, en ik wil ook niet tot het ultieme middel moeten grijpen dat het lot van een andere klokkenluider was. U leest de krant, toch?

Ja, het is een lang en indringend verhaal. Het gaat over mijn leven. Dat is heel wat, het hoogste goed dat ik heb.

Ik kruip even in uw huid, meester de advocaat. U kunt dit oordeel met uw vakverstand lezen. U leest misschien niet dat de rechter mij voor zieke bedriegster heeft uitgemaakt. U leest zinnen over rechtmatigheid en nalatigheid. En u kijkt of dit alles goed afgewogen was. 

Zo kom ik op mijn laatste punt, wat die brief betreft. Toen ik aan de telefoon een afspraak met u maakte zei u dat het een ingewikkelde zaak was. Ik was zeer verbaasd over uw geheugen, want het gesprek dat wij eerder hadden gevoerd was al een hele tijd geleden geweest. De zaak is er sindsdien niet eenvoudiger op geworden, allesbehalve. Oorzaak en gevolg.
Als u die brief schrijft, zult u dus in de materie moeten duiken. 
Ik, meester de advocaat, kan u daarbij maar beperkt helpen. Een dikke stapel papieren met wapenfeiten kan ik u geven, en een paar sappige verhalen kan ik u vertellen. Dan trek ik mij stil terug. Ik kan niet meer strijden, anders ga ik voor de bijl.

Een eenvoudige brief, dat is wat ik van u vraag, en dat u mij bij het opstellen hiervan spaart.
Die jongens en meisjes van de verzekering hebben mij voor die brief een zakje met munten moeten geven, rinkel de kinkel, zo is het geregeld.
Meester de advocaat, lukt u dat zo?

Ik wens u wijsheid toe.
Mw.AVanderLucht

Brief aan het Mysterie (2)

28 december 2013

Mysterie,

over waardigheid zou het gaan, de komende tijd, werd gezegd.
Mijn waardigheid.

Elke dag struikel ik over dit woord. Het laat zijn grimas tussen de bedrijven door zien en roept dat ik moet kijken. Als ik ga kijken is het grimas al verdwenen en roept vanaf een andere plek: ik ben hier! En zodra ik daar ben, is het grimas al weer verkast.
Nooit vind ik het, waar ik ook zoek.
Mijn verstandige, goed opgeleide hoofd zegt dat zo iets bestaat als menselijke waardigheid. Een koud schitterend abstractum als verheven burgerlijk ideaal. 
Kom mij niet met zo iets gamma onmeetbaars dat de economische crisis niet aantoonbaar helpt overwinnen! Rekenkamers, bankentoezichthouders en andere beheersdeskundige instituten hebben hiervoor geen statistische parameters. Idealen zijn voor betweters die geen realiteitsbesef hebben, daarmee kun je geen broodnodige bonussen financieren.

Om eerlijk te zijn, Mysterie, gaat het nu om de zaak die mijn waardigheid ondermijnt nog voordat ik haar ergens gevonden heb.
Het is het soort ziekte dat ik heb en de onmogelijke situatie waarin ik hierdoor terecht ben gekomen. Ik weet bij God (ken je die trouwens? Collega van jou!) niet meer wat ik tegen anderen moet zeggen. Het is ontegenzeggelijk zo: vroeg of laat merken vreemden dat er iets met mij is. Begin ik zelf niet hierover, dan mijden zij mij. Licht ik een tipje van de sluier op, dan spreken zij mij bezorgd hierop aan, wat niet helpt, want ik kan niet meer hierover vertellen. Die abstracte, ongrijpbare, onbekende herinner-ziekte is geen sexy onderwerp in conversaties. Doe ik dat wel, het vertellen, dan wenden zij zich geschokt en woordeloos bleek af. Alle gezelligheid waarover het oorspronkelijke contact over ging, is al lang de deur uit gevlucht. De gezelligheid verwordt dan tot een verwrongen satirisch toneelstukje. Om die kramp te ontvluchten kan ik niets anders doen dan beleefd gedag zeggen en weggaan.
En het is ook zo: vroeg of laat moet ik tegen anderen zeggen dat ik de rekening niet kan betalen, de lunch in het restaurant, de bijdrage aan een gezellig weekend, het materiaal voor de kunst, de reiskosten voor een museumbezoek, een bioscoopkaartje. Ach joh, dat is een klein bedrag, zeggen ze volkomen onnozel. Mensen, ik kan van dit bedrag voor een hele week eten kopen. En dan weten jullie niet dat ik al die regelmatig terugkerende rekeningen niet kan betalen. Al lang niet meer.

Ik besef dat ik door mijn afkomst en interesse in maatschappelijke kringen verkeer waar dit probleem op dit niveau niet voorkomt. Ja, je hebt moeten inleveren, de schoonmaakster is misschien opgezegd en de tweede auto aan de kant gezet, maar de contributie voor de club staat niet ter discussie. Mensen vertellen onbeschroomd dat ze zijn wezen shoppen, een vakantie hebben geboekt of een nieuwe bank hebben aangeschaft (met dank aan de oproep van ons aller goedlachse en optimisme inpeperende premier!), al was die bank een koopje hoor, je moet ten slotte nu toch op de centen letten!

Mysterie, ik mijd lange gesprekken met mensen omdat ik de ongemakkelijk tastende vragen wil ontlopen, of ze nou hardop gesteld worden of zwijgend in de lucht blijven hangen. Vergis je niet: ik ben inmiddels aardig geoefend in het etaleren van mijn positieve kant. Maar toch…….. Ik mijd elke vorm van winkelen, alle activiteiten die met het trekken van een geldbeurs beginnen. Als ik iets moet betalen omdat het niet anders kan (en dat zijn schrikbarend veel dingen, wil ik niet compleet uit het leven vallen), dan doe ik tegen mijzelf zo alsof iemand anders dat doet, niet ik. Alleen zelfbedrog helpt.
Ik teer op de voorraden die ik heb, zo veel als het kan. Elke ademhaling vertaalt zich in de vraag: wat kost dit? Het ergste, Mysterie, het ergste van alles is het gevoel dat ik nergens meer heen kan gaan. Elke kilometer met de metro of met de auto (ja, die heb ik nog) vergroot mijn schuld, denk ik als ik instap. Maar het wrange is dat als ik deze schulden niet maak, ik mijn eigen grafkuil spit.
Dan heb ik de basis van wat mijn waardigheid zou kunnen zijn opgegeven.

Ja, zo liggen die dingen. Ik leef in en met een besmette enclave waar elke buitenstaander zich huiverend van afzijdig houdt.
Dat gevoel een paria te zijn en tegelijk luchtig gewoon te moeten doen om in de vaart der volkeren mee te kunnen komen, verscheurt mij.

Ik schrijf dit aan jou, Mysterie, om de volgende redenen.
Het speelt al lang, en het duurt maar voort………..
Het is mijn eigen schuld dat het zo ver gekomen is. Ik had al lang……….
En boven alles heb ik het gevoel dat het niet gezegd mag worden. Het is deel van de hypochondrie die ik achter mij liggend waande. 

Last but not least: ik ken geen mensenziel die dit wil of kan aanhoren. Jij bent mijn enige adres, Mysterie, op de bekende CC na.
En als één van jullie twee nu de onweerstaanbare aandrang voelt opkomen om het mooie concept van de innerlijke trialoog onder mijn aandacht te willen brengen: hiervoor verleen ik geen toestemming. 

Immers: ik schrijf deze brief in de wetenschap dat dit één van mijn mogelijkheden is om door de kier van de deur te ontsnappen en de lont onder het kruidvat van de terrorist te leggen.

Een groet,
mw.AVanderLucht

Brief aan het Mysterie (1)

9 november 2010

Een klein leeslampje aan. Het is avond, het is stil.
D. is na een slapeloze nacht en een lange dag doodmoe.

En toch blijft er het zoemen van de gedachte:
Het is tijd om een brief aan HET MYSTERIE te schrijven.

AAN HET MYSTERIE
ERGENS IN HET HEELAL
OF IN EEN MENSENZIEL

PER GEESTELIJKE POST EN LANGS ONVOORSPELBARE WEGEN

Mysterie,

wellicht ken je mij, misschien ken ik jou.
Het is in elk geval voor mij niet vreemd als ik aan jou denk.

Misschien heb je er weet van:
ik ben een ander mens aan het worden. Al een hele tijd.
En nu is de tijd daar dat beelden van mijn toekomst kleurrijker en tastbaarder worden.
Mysterie, ik verlang naar dingen die mijn leven dat al begonnen is rijk en vervuld kunnen maken.

Mysterie:
ik verlang naar mensen die ik liefheb en die mij liefhebben.
Ik verlang naar intimiteit en warmte, naar liefde en geborgenheid, naar vertrouwen in mensen.
Ik verlang naar lachen en gulheid en overstromende zinnelijkheid.

Mysterie:
ik verlang naar een leven dat stroomt en waarin de bries waait.
Ik verlang naar een leven vol kunst, kleur en klank en beweging.
Ik verlang naar een leven met de natuur en met de ontdekking van de hemel en de aarde.

Mysterie:
ik verlang naar werk met mensen wie ik de passie van goed samenwerken kan delen.
Ik verlang naar werk voor mensen.
Ik verlang naar de oogst van alles wat ik heb meegemaakt in mijn leven.
Ik verlang ernaar om in mijn tweede leven te kunnen zaaien uit de oogst.
En ik wil nog lang leven en nog lang zaaien.

Mysterie:
wil jij mij wegen wijzen waarlangs ik naar de vervulling van mijn verlangens toe kan groeien?
Ik ben ontvankelijk voor jouw tekenen.

Amen

Brief aan meneer De Wit (2)

8 juni 2010

Beste meneer De Wit,

toch even een brief. Wat ik nu op schrijf had ik vanochtend willen vertellen. Maar het kwam er niet van. Ik voel me dezer dagen beroerd, letterlijk en figuurlijk. En dan ben ik niet in staat om met uw voortstuwende opmerkingen te boxen.
Schrijven gaat nu wel.

Ik had me uw sturende opdracht ter harte genomen:
experimenteer met vertellen.

Voor afgelopen zondag had ik een afspraak gemaakt met een collega die altijd oprechte belangstelling heeft. Het verhaal van de scheiding had ik hem eens verteld, maar niet het verhaal van de neurofeedback.
Ik dacht: ik probeer het.

We waren met zijn drieën, zijn vrouw was er ook. Er gebeurde eerst wat wel vaker gebeurt: het was zeer stil terwijl ik vertelde. Toen kwamen langzaam vragen.
Maar ik zag ineens dat zijn vrouw tranen in de ogen had. Ze begon te huilen.
En toen vertelde hij dat zij mijn of meer in een vergelijkbare situatie zit als ik in de tijd VOOR de neurofeedback. Langdurig depressief en met (in hun optiek) geen perspectieven voor verbetering meer en (in haar geval wel) Prozac.

Toen moest ik alle zeilen bijzetten om met alle opkomende dilemma’s bij jouw opdracht te blijven en niet in de begeleiders- en expertrol te stappen. Wat kan ik nog wel over mijzelf vertellen, wat beroert haar, welke vragen komen bij hen op, wat kan ik dan nog over mijn behandeling zeggen? Wat moet ik zeggen over verschillen in constitutie, wat houd ik voor mezelf om bij hen geen valse hoop te kweken? Wat kan ik op hun steeds indringender wordende vragen over mezelf antwoorden? Welke vragen over perspectieven en behandelingen in zijn algemeenheid voorzie ik al maar benoem ik niet? En dat alles terwijl de lucht zwanger was van bij hen kiemende gedachten. Er vielen veel stiltes, bij deze bijzonder eloquente man.

Ik heb ervoor gekozen om mijn dilemma’s in grote lijnen te benoemen zoals ze opkwamen. Dat gaf mij lucht en hield de ruimte in het gesprek. Daar ben ik tevreden mee.
Het was superlastig: ik vertelde een vreemd soort genezingsverhaal en ik wilde zeker geen rozengeur- en maneschijn-sfeer verspreiden. Maar ik zat tegenover deze zieke vrouw die stikjaloers moet zijn geworden en dat op haar depressieve wijze vertolkte.

Het meest choquerend was voor mij het moment waarop hij tegen mij zei: jij bent kennelijk zo onderzoekend en ondernemend geweest, en mijn vrouw is al vroeg bij de pakken neer gaan zitten.
Ik heb die avond peentjes gezweten.
Maar ik geloof dat ik het beste van de situatie heb gemaakt: ik ben niet gevlucht en zo goed en kwaad als het ging bij mezelf gebleven zonder hun beroering te negeren. Ik geloof dat we goed uit elkaar zijn gegaan. Het was een lange avond, en mijn nacht was superkort.

Dat kan dus gebeuren als ik vertel.

Was dat zo iets als u bedoelde? En kunnen we hier iets mee?

Een groet,
D.

P.S.: Ik heb mijn verdriet vanmiddag in een tuincentrum met geurende en kleurige bloemen bedekt. Nu staan ze op mijn balkon, en ik probeer nu te slapen.

Brief aan meneer De Wit (1)

27 december 2009

Beste meneer De Wit,

na mijn bezoek aan u afgelopen dinsdag had ik flink iets te verteren.
Daags hierna liet mijn lijf weten me even niet meer te willen overeind houden. Ik heb de Kerst op bed bij de bij u bekende vrienden doorgebracht, met een flinke dosis morfine van de huisartsenpost tegen de enorme rugpijn en verkramping. Van werken kwam niets terecht, van slapen des te meer.

Nu sta ik weer voorzichtig op de benen.
In de tussentijd had ik ook veel tijd om na te denken.

Wat is dat met mij en het vertrouwen in mensen?
Ik besef dat dit heikele punt in golven in onze gesprekken terugkomt.

1
In mijn schemerbestaan van de laatste dagen ging ik na hoe het met mijn vertrouwen in mijn ouders gesteld was.
Dat mijn moeder zich klakkeloos aan de eisen van haar omgeving aanpaste en niet vóór mij ging staan als het nodig was: dat is een gegeven, en dat heb ik in vele therapeutische gesprekken met bitterheid moeten inzien. ALS ik al het naïeve vertrouwen van een baby in haar had, dan is dat al in mijn eerste levensjaar grondig beschaamd. Ik diende haar reputatie te versterken, dat was de eis.

Ik herinner me als de dag van vandaag een droom van een paar jaren geleden. Deze verbeeldt indringend het verband tussen haar wiebele geestesgesteldheid en mijn ziekwording in mijn eerste levensjaar.
Dat ik van haar niets kon verwachten drong vanaf mijn puberjaren tot me door.
Maar natuurlijk heb ik ernaar gehunkerd dat ze me zou bevestigen in mijn leven, mij met vertrouwen het levenspad opsturen en begeleiden. Dat verlangen is een geleidelijke dood van ontgoocheling gestorven.

Met mijn vader was het anders. Een daadkrachtige man was hij, geestig en fantasierijk (behalve Pruisisch……….). Ik botste met hem op een aantal fronten. En dat was vooral aan de hand bij zaken die met gevoel of gevoelige kwesties te maken hadden. Enerzijds was ik (of ben ik ?!?) een zeer gevoelig mens, en ik kon nogal heftig de diepte van mijn gevoelens uiten. Maar anderzijds stelde ik ook vragen over andermans gevoelens en motieven. En beide, die gevoelens en die vragen, waren beslist niet welkom.

Dat was dus een paradoxale situatie:  een sterke vader waarin ik eerst alle vertrouwen had als het om bescherming en waardering ging, maar die me met die Pruisische drogredenering (aanstellerij) het bestaansrecht van mijn gevoelens en mijn vragen afsneed, keer op keer. Zijn sarcasme en cynisme over gevoelige zaken staan in mijn geheugen geëtst.
Het is feitelijk nooit echt goed gekomen, zij het dat in de laatste jaren van zijn leven een zekere mildheid over hem en ook in onze relatie is gekomen. Maar nog op zijn doodsbed heeft hij het weer geflikt om mij in de kou te laten staan.

EEN grote worsteling heb ik laat gewonnen: tijdens mijn studie theologie & levensbeschouwing heb ik ferm afgerekend met zijn positivistische levensvisie. Ik heb ruimte geschapen voor mijn eigen spiritualiteit.

Al met al besef ik nu: ik heb geleerd om altijd onder (groot) voorbehoud te vertrouwen of eigenlijk vooral te wantrouwen, en ik kan niet anders. Maar ik besef nu ook dat deze giftige draad mijn diepste levensvreugde wurgt.

2
Hoe zou het dan kunnen gebeuren dat ik een volstrekt vreemde (en dat bent u voor mij) zou gaan vertrouwen?

Niet in de alleruiterste kringen van mijn voorstellingsvermogen was er in december 2008 ook maar een flard van het idee geherbergd dat ik u meer dan de voor de behandeling hoogstnodige informatie zou geven. Niet omdat ik u met opzet gegevens wilde onthouden. Niet omdat ik niet bereid was te investeren, te werken. Niet omdat dat ik u incompetent achtte (hoewel ik op dat punt gereserveerd was, na sommige ervaringen met sommige collegae binnen uw vakgebied).

Nee, ik had geen besef van de betekenis ervan dat ik aan de basis niemand vertrouw. Dat was een vast gecementeerde en diep onbewuste normaliteit.

Maar er schenen ineens onverwacht en fel een paar richtingwijzende sterren, op momenten waarin ik met veel pijn en moeite wezenlijke dingen kon prijsgeven. Ergens in de lente hoorde ik mezelf tot mijn eigen mateloze verwondering zeggen dat ik u vertrouw. En dun als het ijs op dat moment was vreesde ik voor onmiddellijke afstraffing.
Dezer dagen speelde dit weer, zeer expliciet. Ook nu: de angst voor afstraffing voor wat ik van mezelf prijsgeef zit nog steeds diep. Angst voor manipulatie, ontkenning, spot, minachting, verraad…………….

Ben ik u stukje bij beetje aan het uitproberen? Wil ik (met ingehouden adem) weten wanneer u WEL over mij oordeelt? Zoek ik (met omhoog getrokken schouders) de grens op van wat volgens u normaal is, wat binnen uw professionele kaders past en wat niet en waar ik me vervolgens aan dien te committeren wil ik mogen blijven?

Een kiemend vermoeden in deze dagen op weg naar het nieuwe jaar:
zou het kunnen zijn dat ik voorzichtig leer u te vertrouwen en dat ik hieraan gezond word?

Een groet,
mw.AVanderLucht

Winkelwagen
Scroll naar boven